De Lebuinusmetten zijn in de 12e eeuw speciaal voor de feestdag van deze heilige gecomponeerd. De meeste gregoriaanse gezangen zijn in de middeleeuwen gecomponeerd door muzikale monniken waarvan we de naam niet weten. Deze metten zijn terug te vinden in het Antiphonale van Utrecht, manuscript NL Uu-406. Dirigent Stan Hollaardt heeft vele uren gestoken in het zangklaar maken van alle gezangen (noten en teksten) en de zangers hebben onder leiding van de dirigent vele uren besteed aan het instuderen. Met name de responsories zijn pittige stukken. Maar vanwege hun muzikale schoonheid meer dan de moeite waard.
De van oorsprong nachtelijke gezangen van de monniken in de kloosters worden ‘metten’ genoemd. Ze heten ook wel ‘vigilae nocturnae’. Vandaar de naam ‘nocturnen’ dat nachtwaken betekent. Van alle gebedsuren in de kloosters duren de metten het langst. Ze bestaan uit 3 nocturnen. Elke nocturne bestaat uit psalmen, antifonen, responsories en lezingen. De metten beginnen met een openingsgezang (invitatorium) en een hymne en eindigen met het ‘Te Deum’
Onder de titiel Lebuïnus herontdekt, een bezongen heilige hebben dirigent Stan Hollaardt en scholalid en historicus Gerard Pieters een boek gepubliceerd over het leven van Lebuïnus en de muziek die te zijner ere werd geschreven.
Over Lebuinus
Lebuïnus kwam als benedictijner monnik vanuit Schotland of Ierland rond 768 voor zijn bekeringswerk naar de heidense Saksen bij een belangrijke waterbron, Huilpa of Wilpa geheten. Daar werd een houten gebedshuis opgericht. Vanuit Wilp werd het gebied rond Daventre (Deventer) gekerstend. Na een weinig geslaagde missie overleed Lebuïnus op 12 november 773 in Deventer.
‘Vanwege hun unieke compositie en muzikale schoonheid zijn ze meer dan de moeite waard.‘ Bespreking door drs. J.F. van Heijningen
‘De uitvoering van de gezangen is zoals we deze van Karolus Magnus gewend zijn: helder en duidelijk, niet overdreven concertant, eerder oprecht biddend en verstild, kortom, zoals het gregoriaans ook vandaag zou mogen klinken tijdens de liturgie.’ Bespreking door Anton Vernooij